Hosea


Opschrift (1,1-1)
De geboorte der drie kinderen van Gomer (1,2-12)
Israëls verwerping en herstel (2,1-22)
Aangenomen, doch afgezonderd (3,1-5)
Tegen ontrouwe priesters en een ontrouw volk (4,1-19)
Israël met zijn leidslieden bedreigd wegens ontrouw (5,1-7)
Genezing alleen door bekering (5,8-6,3)
Een volk van boosdoeners (6,4-11)
Efraims onbekeerlijkheid (7,1-16)
Efraims naderende ondergang (8,1-14)
Geen eredienst in den vreemde! (9,1-9)
Efraim ontvolkt (9,10-17)
Beeldendienst te schande gemaakt (10,1-8)
De zonde van Gibea Israël toegerekend (10,9-10)
De HERE in Efraim teleurgesteld (10,11-15)
Des HEREN liefde voor en zijn oordeel over het volk (11,1-6)
De barmhartigheid roemt tegen het oordeel (11,7-11)
Efraim en zijn stamvader Jakob (12,1-15)
Des HEREN toorn treft Efraim (13,1-14,1)
Bekering en belofte (14,2-9)
Naschrift (14,10-10)

Hosea:   1  2  3  4  5  6  7  8  9  10  11  12  13  14

Bijbel index