De priesterkoning des HEREN
1 Van David. Een psalm.
Aldus luidt het woord des HEREN tot mijn Here:
Zet u aan mijn rechterhand,
totdat Ik uw vijanden gelegd heb
als een voetbank voor uw voeten.
2 De HERE strekt van Sion uw machtige scepter uit:
heers te midden van uw vijanden.
3 Uw volk is een en al gewilligheid
ten dage van uw heerban;
in heilige feestdos rijst uit de schoot van de dageraad
de dauw uwer jonge mannen voor u op.
4 De HERE heeft gezworen en het berouwt Hem niet:
Gij zijt priester voor eeuwig,
naar de wijze van Melchisedek.
5 De HERE is aan uw rechterhand.
Hij verplettert koningen ten dage van zijn toorn;
6 Hij houdt gericht onder de heidenen, hoopt lijken op,
verplettert hoofden op het wijde veld.
7 Hij drinkt onderweg uit de beek;
daarom heft hij het hoofd op.
Psalmen: | 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 |