Gebed om hulp
1 Voor de koorleider. Op de wijze van: De achtste. Een psalm van David.
2 Help toch, HERE, want er zijn geen vromen meer;
ja, de getrouwen zijn schaars onder de mensenkinderen.
3 Zij spreken valsheid tegen elkander,
zij spreken dubbelhartig, met gladde lippen.
4 De HERE verdelge alle gladde lippen
en elke grootsprekende tong;
5 hen die zeggen: Met onze tong zijn wij sterk;
onze lippen zijn met ons – wie is heer over ons?
6 Om de onderdrukking der ellendigen, het zuchten der armen,
maak Ik Mij thans op, zegt de HERE;
Ik stel in veiligheid wie daarnaar smacht.
7 De woorden des HEREN zijn zuivere woorden,
gedegen zilver, in een smeltoven in de aarde
zevenvoudig gelouterd.
8 Gij, HERE, zult ze gestand doen,
ons altoos beschermen tegen dit geslacht;
9 de goddelozen draven rond,
terwijl snoodheid bij de mensenkinderen het hoofd opsteekt.
Psalmen: | 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 |