Hemel en aarde, looft de HERE
1 Halleluja. Looft de HERE in de hemel,
looft Hem in den hoge.
2 Looft Hem, al zijn engelen,
looft Hem, al zijn heerscharen.
3 Looft Hem, zon en maan,
looft Hem, al gij lichtende sterren.
4 Looft Hem, hemel der hemelen,
en gij wateren boven de hemel.
5 Dat zij de naam des HEREN loven,
want Hij gebood en zij waren geschapen;
6 Hij zette ze vast voor immer en altoos,
Hij stelde hun een inzetting, die geen hunner overtreedt.
7 Looft de HERE op de aarde,
gij grote zeedieren en alle waterdiepten,
8 vuur en hagel, sneeuw en nevel,
gij stormwind, die zijn woord volbrengt;
9 gij bergen en alle heuvelen,
vruchtbomen en alle ceders;
10 gij wild gedierte en alle vee,
wat kruipt en wat met vleugelen vliegt;
11 gij koningen der aarde en alle natiën,
gij vorsten en alle richters der aarde;
12 gij jongelingen en ook maagden,
gij ouden en jongen tezamen.
13 Dat zij de naam des HEREN loven,
want zijn naam alleen is verheven,
zijn majesteit is over aarde en hemel.
14 Hij heeft voor zijn volk een hoorn verhoogd:
een lofzang voor al zijn gunstgenoten,
voor de kinderen Israëls,
het volk dat nabij Hem is. Halleluja.
Psalmen: | 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 |