Wie mag bij God verkeren?
1 Een psalm van David.
HERE, wie mag verkeren in uw tent?
Wie mag wonen op uw heilige berg?
2 Hij, die onberispelijk wandelt en doet wat recht is
en waarheid spreekt in zijn hart,
3 die met zijn tong niet lastert,
die zijn metgezel geen kwaad doet
en geen smaad op zijn naaste laadt;
4 in wiens ogen de verwerpelijke veracht is,
terwijl hij hen eert, die de HERE vrezen.
Heeft hij tot zijn schade gezworen, hij verandert het niet;
5 hij leent zijn geld niet op woeker
en aanvaardt geen geschenk tegen de onschuldige.
Wie zó handelt zal nimmer wankelen.
Psalmen: | 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 |