De messiaanse koning
1 Waarom woelen de volken
en zinnen de natiën op ijdelheid?
2 De koningen der aarde scharen zich in slagorde
en de machthebbers spannen samen
tegen de HERE en zijn gezalfde:
3 Laat ons hun banden verscheuren
en hun touwen van ons werpen!
4 Die in de hemel zetelt, lacht;
de Here spot met hen.
5 Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn,
en verschrikt hen in zijn gramschap:
6 Ik heb immers mijn koning gesteld
over Sion, mijn heilige berg.
7 Ik wil gewagen van het besluit des HEREN:
Hij sprak tot mij: Mijn zoon zijt gij;
Ik heb u heden verwekt.
8 Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel,
de einden der aarde tot uw bezit.
9 Gij zult hen verpletteren met een ijzeren knots,
hen stukslaan als pottenbakkerswerk.
10 Nu dan, gij koningen, weest verstandig,
laat u gezeggen, gij richters der aarde.
11 Dient de HERE met vreze
en verheugt u met beving.
12 Kust de zoon, opdat hij niet toorne
en gij onderweg niet te gronde gaat,
want zeer licht ontbrandt zijn toorn.
Welzalig allen die bij Hem schuilen!
Psalmen: | 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150 |